Een probleem bij de bestudering van de gang van zaken in de Schermeer is het feit dat de polder organisatorisch meestal geen eenheid was. Dit aspekt wordt daarom hier belicht, omdat dit van belang is voor het begrip van het een en ander en voor verder onderzoek.
Allereerst had men te maken met de Staten van Holland, het hoogste bestuurskollege in de Republiek. Van hieruit kwamen allerlei wetten en verordeningen, die meestal via de lagere besturen bij de bevolking terechtkwamen.
Tijdens de Spaanse bezetting onstond na het beleg en de val (1573) van Haarlem een situatie waarbij de steden van Noordholland waren afgesneden van de prinsgezinde steden bezuiden het IJ, waardoor ze niet in de Staten van Holland konden verschijnen. De Staten van het Noorderkwartier of ook wel de Gecommitteerde Raden van Westfriesland en het Noorderkwartier zijn toen opgericht. Dit kollege, officieel geheten Het Kollege der Gecommitteerde Raden van de Staten van Holland en Westfriesland in Westfriesland en het Noorderkwartier, bleef bestaan tot in de Bataafse tijd. De Gecommitteerde Raden van het Zuiderkwartier onstond als tegenhanger in 1584, maar deze is voor de Schermeer verder niet van belang.
Hier worden de gebieden Noorderkwartier en Westfriesland aangehouden zoals deze door Van der Woude zijn gedefinieerd. Voor de Schermeer geldt dan, dat deze polder valt onder de volgende bannen<1>:
Alkmaar, Akersloot, Graft, Zuidschermer of Grootschermer, Noordschermer of Schermerhorn (allen bannen uit het Noorderkwartier) en Oterleek en Oudorp (als Westfriese bannen]<2>.
In de Schermeer had men dus te maken met zeven bannen, waarbij we de ban kunnen zien als voorloper van wat we nu een gemeente noemen. Voor wat betreft de zogenaamde hoge- en lage jurisdictie bleef aan de Grafelijkheid van Holland gereserveerd, die dus het recht behield om een baljuw en lagere 'officieren' aan te stellen over de gehele polder, onverminderd de rechten die de aangrenzende bannen tot voor de inpoldering hadden doen gelden op de vaste landen die binnen de Schermeer bedijkt waren<3>. De aangrenzende bannen hebben slechts in weinig opzichten hun rechten in de Schermeer uitgeoefend, zodat het polderbestuur van de Schermeer plaatselijk vrijwel oppermachtig was. Hoever ieders territoir strekte was grotendeels onbekend. Door de Rekenkamer was er voor de stad Alkmaar een regeling over de grens vastgesteld in 1644, maar deze is in 1753 door de stad en de Schermeer onderling weer gedeeltelijk teniet gedaan. Gevolg was o.m. dat de ingelanden (d.i. bewoners) voor de polderomslag werden aangeslagen en voor de belastingen van het dorp waaronder men ressorteerde<4>.
Een volgend kollege waar men mee te maken had was het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluizen van Kennemerland en Westfriesland. Dit kollege, oorspronkelijk voor het toezicht over het binnenwater van de Schermerboezem, is opgericht door Karel V, nadat in 1544 een onderzoek was ingesteld naar de toestand van de waterhuishouding in het Noorderkwartier<5>.
De polder viel ook onder een polderbestuur, met aan het hoofd een dijkgraaf en verder bestaande uit de heemraden, een penningmeester en een secretaris. Men bestuurde het waterschap De Schermeer en dit bestuur werd ook wel de Regering van de Schermeer genoemd<6>. Het octrooi van 1631 geeft aan dat de verkrijgers van de percelen land zelf de hoofdingelanden, heemraden en andere bestuurders of personen in dienst van de polder konden aanwijzen. Ze verkregen de macht om keuren te maken en om de omslag in te vorderen bij wege van parate executie. Ten overstaan van het college van dijkgraaf en heemraden zouden de onroerende goederen, binnen de polder omsloten, moeten worden geleverd of ook met hypotheken en op andere wijzen bezwaard<7>. Vooral de stad Alkmaar heeft de nodige zaken bedongen ten gunste van de stad. Zo bedong men onder andere: a) 700 morgen grond, b) tegemoetkomingen in land voor haar vroedschappen en particulieren uit de stad, c) de twee eerste hoofdingelandsplaatsen zouden altijd door de stad worden bezet, d) twee heemraden zullen de stad vertegenwoordigen, e) vaarten en wegen in de polder zullen gemaakt worden ten genoege van de stad. Echter ook de stad Hoorn verkreeg, in ruil voor het instemmen met bedijking van de Schermeer, de nodige zaken, w.o. verschillende kavels voor burgemeesters, vroedschappen en voor de stad Hoorn zelf een achttal kavels. Ook verkreeg Hoorn een vertegenwoordiging van twee hoofdingelanden en een heemraad door Hoorn te benoemen (deze vertegenwoordigingen werden bij een overeenkomst op 25.10.1635 verzacht). Daarnaast waren er nog meerdere aanspraken die bijvoorbeeld werden gemaakt op het recht van zwanendrift en i.v.m. vergoedingen van de eigenaars van de eilandjes die in de Schermermeer lagen en die in de polder zouden worden opgenomen<8>. De wetgevende macht binnen de polder bestond uit een zich door coöptatie aanvullend college van hoogdingelanden, 18 in getal en voor het leven benoemd, waaronder dus twee vanuit de stad Alkmaar en twee vanuit de stad Hoorn. Eén van de Alkmaarse hoofdingelanden was de president van de vergaderingen van hoofdingelanden, die plaatsvonden in de stad Alkmaar. De dijkgraaf, vertegenwoordiger van de hogere overheid, was geen lid van het dagelijks bestuur van heemraden of van de hoofdingelanden, maar hij was dijkrichter, ook wel officier, dus de rechtsvorderaar in dijkzaken, gelijk de heemraden daarin zijn rechters waren. In alle zaken (ook dagelijkse) voor zover zij de wetgeving van de polder betroffen, beslisten de hoofdingelanden of een commissie van ter plaatse wonende hoofdingelanden als gemachtigden namens hen. De hoofdingelanden stelden (in hun hoedanigheid als vertegenwoordigers van de ingelanden) 4 heemraden aan, waarbij er twee namens Alkmaar en één namens Hoorn telkens voor een periode van twee jaren. Verder had men nog een secretaris, een penningmeester en een bode bij het polderbestuur, die evenals het verdere personeel zoals timmerbazen, vroedvrouw, schoolmeesters, brandmeesters, armenvoogden, dienaars, meestal door de hoofdingelanden werden aangewezen, hetzij voor het leven, hetzij voor een jaar. Zelfs met de aanstelling van de predikanten bemoeide men zich. De hier beschreven gang van zaken bleef zonder belangrijke wijzigingen bestaan tot in 1797<9>.
De regeling van de rechtspraak bleef problemen geven. De Schermeer behoorde grotendeels tot de baljuw van Nieuwburgen voor wat betreft het hoge rechtsgebied, maar de hoofdingelanden beslisten zelf ook nog wel eens om eigenhandig de hoge rechtspraak toe te passen. De Schermeer is echter nooit officieel een gebied geworden met een eigen hoge jurisdictie<10>. De hoge jurisdictie in de polder was verdeeld over het hoge gerecht van de stad Alkmaar, over het baljuwschap van Nieuwburgen en over het baljuwschap van Kennemerland. De onduidelijkheden over wie nu wat moest regelen bleven voortsudderen. Zelfs in 1768 moest op gezag van de Staten van Holland nog een grensregeling hiervoor tot stand gebracht worden tussen Alkmaar en Kennemerland<11>.
Binnen de polder de Schermeer werden in 1646 per afdeling binnen de polders A t/m O een aantal poldermeesters aangesteld. De poldermeester hadden het algemeen toezicht op de zaken in de afdelingen en adviseerden de dijkgraaf en de heemraden. Van 1660 tot 1701 hadden deze kleine polders ook een afzonderlijke administratie<12>.
Naast de genoemde burgerlijke overheden hebben we ook te maken met de kerkelijke overheden. Ook hier zien we dat de Schermeer onder verschillende kerkelijke besturen (gemeenten/staties) stond. Dit verschilt weer per godsdienst. Een volgend overzicht is te maken<13>:
(a) Gereformeerden:
(b) Katholieken:
(c) Doopsgezinden
Voetnoten: