Plakkaat
inzake de tienden 1795 |
|
Genealogisch domein |
|
Overzicht van historische bronnen |
|
J. van de Graft, Geschiedenis der wetgeving op de tienden hier te lande, inzonderheid in Holland en Zeeland (Leiden 1856), pag. 65-68v.
Daar in het placcaat van den 6 Maart laatstleeden geene precise bepaalingen op het stuk der Tienden gemaakt is, op dien grond, dat dit point, gelijk veel anderen een object van de deliberatien eener generale volks vergadering van het geheele land zoude uitmaaken, en dus bij hetzelve niet is gereguleerd, hoedanig men zig betrekkelijk de Tiendheffing zal hebben te gedragen. Daar het tevens te vreezen is, dat er veele discrepantien en verregaande onaangenaamheden uit de Tiendheffing zullen kunnen veroorzaakt worden, indien daaromtrend geene provisioneele voorziening plaats hebbe; zo is het, dat de provisioneele Representanten van het volk van Holland hebben goed gevonden en verstaan, omtrend dit zo belangrijk stuk het navolgende te resolveeren en vast te stellen:
Art. 1. Dat de landbouwers wier Landerijen Tienden subject zijn, alvoorens zij de producten van hunne landerijen inzamelen, aan de municipaliteiten, onders welkers Jurisdictie zij behooren, of die geenen, welke daar toe door liun zullen worden gequalifieerd, eene precise opgave zullen moeten doen van de Morgentallen, welke in dit loopende jaar zijn bezaaid of in volgende jaare, welke dan door hun mogten bezaaid worden: En waarvan zij dus aan de Tiendheffers het tiende gedeelte zouden gereekend worden verschuldigd te zijn: alsmeede van alle zoodanige Graanen, als Tarwe, Rogge, Haver, Gerst of andere producten, bekend onder den naam van zoomer of winter Gewas Tiend subject zijnde, waar meede hun land bezaaid is.
Art. 2. Dat de Municipaliteiten vervolgens met concurrentie van de Tiendheffers daartoe behoorlijk aangemaand zynde, en bij weigering dier concurrentie, door de Municipaliteiten alleen, bepaalen zullen hoeveel de Tiendschuldigen (volgens de midden Marktprijzen bereekend, hier na te bepaalen) daar voor aan den Tiendheffer zouden schuldig zijn.
Art. 3. Dat de verschuldigde prijs bepaald zynde, de voldoening in Gelde van den tiendschuldigen niet eerder zal behoeven te geschieden, dan in de maand van Maart van het jaar volgende op den Oogst.
Dan, wanneer de Tienden reeds op eene zeekere Taxe van Geld mogten gebragt zijn, dat dan volgens die taxe het geld op den gewoonen tijd van betaaling gelijk te vooren aan den Tiendheffer geschiede, nu aan de Municipaliteit der Plaatse verzorgd worde.
Art. 4. Dat dit geld behoorlijk zal genamptizeerd worden op de secretarie der Plaatse, waar de Tienden vallen.
Art. 5. Dat liet geheele beloop der Verponding van de Tienden in een District vallende, door de Municipaliteit daarvan uit liet genamptizeerde zal betaald worden: En dat volgens de decisie, welke door een Nationale conventie gemaakt zal worden de voorschietende Penningen gerestitueerd zullen worden, of aan de Tiendebezitters, of aan hun, welke geagt zullen worden daarop het wettig regt te hebben.
Art. 6. Dat er behoorlijke Borgen gesteld zullen worden, om de prijs, waarop de tienden getaxeerd zijn, in Gelde te betaalen , volgens art. 3, welke niet eerder zullen ontslagen worden gereekend voor en aleer het geld volgens art. 4 behoorlijk genamptizeerd zal zijn.
Art. 7. Dat de prys, waarop de Tienden getaxeerd worden, zal gereekend worden de middelbaare Marktprijs tusschen den 25 December en 2 February, en zoo als de prys dan vallen zal, te weeten voor Noord-Holland te Alkmaar, voor het overige Holland benoorden Lek en Maas te Delft, en bezuiden Lek en Maas te Dordrecht.
Art. 8. De bovengenoemde genamptizeerde zal elke Municipaliteit verpligt zijn, met opgaave dergeene, welke in gebreeke mogten gebleven zijn te betaalen, te versorgen in s' Lands Cassa voor den laatsten April elk jaar, wanneer zij zullen ontfangen zijn, welke daarvoor behoorlijke Recepissen zullen ontfangen, met belofte van een jaarlijkschen intrest van vijf percento, welke intrest aan hun, wien naderhand het regt der Tienden zal zijn toegekend , zal toegereekend worden.
Art. 9. Dat om dit alles meer kragt bij te zetten, de Tiendheffer zo wel als de Tiendverschuldigden, zig op het plegtigste zullen verbinden, met renuntiatie van dien regel in regten, dat geen wet een terug werkende kragt heeft zig aan alle zoodanige dispositien, als eene Nationale conventie in der tijd maaken zal, zullen sumitteeren.
Art. 10. Dat intusschen, zonder de finale decisie eener Nationale conventie af te wagten, er een afzonderlijke commissie ten spoedigste benoemd zal worden, door do vertegenwoordigers van het volk van Holland, om te onderzoeken op welke gronden de regten der Tiendheffers steunen, van welk een waarde, en van welk een uitgestrektheid zij zijn, om in de gelegenheid te zijn van dadelijk te vernietigen zulke Tienden, welke ongegrond en onwettig bevonden worden, met bepaaling der restitutie van onregtvaardig genot; en om die Tienden, welke te verre mogten zijn uitgestrekt, of tot een zekere prijs gebragt, te hoog getaxeerd, dadelijk binnen de behoorlijke paaien en op een betaamelijke prijs te brengen. Alles onverminderd de decisien, welke daaromtrend door een Nationale conventie zullen gemaakt worden.
Vrijheid, Gelijkheid, Broederschap.
PUBLICATIE.
De provisionele repraesentanten van het volk van Holland, allen den geenen die deezen zullen zien of hooren leezen. Heil en Broederschap doen te weeten. Alzoo ter onzer kennisse is gekomen dat eenige Ingezetenen deezer Provintie van meening zijn, dat door onze Publicatien van 81 Januarij en anderen, het Tiendrecht binnen deeze Provintie, zoude zijn vernietigd of ten minsten oordeelen, dat de tiendens in dit vrij geworden Nederland niet meer zouden behooren geheeven en opgebracht te worden, hebben Wij gemeend tot voorkoming van veelvuldige processen, welke anderzins daaruit ten nadeele van de goede Ingezetenen zouden kunnen resulteeren, door deesen aan een ieder te moeten bekend maakeu, dat hoe gaarne wij aan alle bezwaaren, welke onze Medeburgers mogten hebben, zouden willen te gemoed komen, wij echter vertrouwen, dat by eene bedaarde overweeging een ieder met ons zal moeten instemmen, dat het tiendrecht van de zijde. van den Tiendheffer beschouwd, is een recht van eigendom door derzelver bezitters bij titul van koop, erfenis als andersins bekomen en in deeze Lande ook altijd als zoodanig is geconsidereerd, waaromme wij ook zelve bij onse publicatie van den 16 Junij laatstleeden de verpondingen en andere belastingen op de Tiendens uitdrukkelijk hebben gerenoveerd of wel gecontinueerd. Dat voorts het Tiendrecht van de zijde van den Tiendschuldigcn beschouwd zijnde, geenszins kan aangemerkt worden als eene belasting welke de tegenwoordige eigenaars der Tiendschuldige Landen of hunne Praedecesseuren dezelve geenszins zoo duu r gekogt hebben als zy voor evengoed Tiend vrij Land zonden gegeeven hebben, en dus naar recht en billijkheid nimmer kunnen vorderen, dat het Tiendrecht zoude worden vernietigd, zonder dat zij daartegen een aequivalent in geld, in eens of meerdere termijnen tot afkoop aan den wettigen eigenaar der Tienden zouden schuldig zijn. Dat daarenbooven ook bijzonder in het oog moet worden gehouden, dat het gemeeneland het grootst belang heeft in het provisioneel in standhouden der tienden, dewijl dezelve op eene aanmerkelijke wijze Mast zijn, en s'Lands schatkist niet gedoogt, dat provisioneel eenige veranderingen in zaaken geschiede waarbij s'Lands Finantie zoo aanmerkelijk lijden zoude waarbij dan eindelijk gevoegd zijnde, dat wij verneemen, dat alle veranderingen, welke ten opzichte van zaaken van zooveel aanbelang, als het Tiendrecht is, niet over dese Provintie alleen, maar over de geheele Bataafsche Republiek behooren te geschieden, en het lang gewagte heuglijk tijdstip, dat de byeenkomst eener Nationale conventie, zoo wij hoopen en vertrouwen, niet verre meer af is, hebben wij gemeend, dit gewigtig stuk ook aan deselve ter beslissing te moeten overlaaten, doch egter tevens werkzaam te moeten zijn, omme de beswaaren op te neemen, welke de Ingezetenen deeser Provintie ten opzichte van het opbrengen der Tienden mogten hebben: om alle welke redenen wij geenzins twijffelen of een weldenkend Ingezeten zal moeten billijken, dat wij goedgevonden hebben te decreteeren bij deesen:
1°. Dat er door ons eene commissie van zes personen, geene Leden onzer vergadering zijnde, zal worden benoemd, welke den geheelen aart en natuur van het Tiendrecht voor zooverre deese Provintie betreft zal onderzoeken en tevens zal opneemen de bezwaaren welke aan hun zullen worden ter hand gesteld, om alzoo in staat gesteld te worden, aan de aanstaande Nationale vergadering een plan te suppediteeren van de wijze waarop zij vermeenen dat voor het vervolg, ten opzigte van het Tiendrecht sou behooren gehandeld te worden.
2°. Dat provisioneel en tot zoolange door de aanstaande Nationale vergadering, nadere voorziening omtrend het Tiendrecht zal zijn gedaan, het heffen en opbrengen der Tienden zal moeten blijven voortgaan op den ouden voet.
3°. Dat mitsdien alle Municipaliteiten worden gelast, aan den verpagtinge der Tienden geen de minste hinder toe te brengen, maar deselve te laaten voortgaan, zoo als zulks van ouds gebruikelijk is geweest.
En opdat niemand van deese onse begeerte onkundig zij, beveelen wij dat deese ten spoedigsten alomme zal worden gepubliceerd en geaffigeerd, daar zulks behoort en te geschieden gebruikelijk is.
Gedaan in den Haag, onder het klein zegel van den Lande den 17de Julij 1795. Het eerste jaar der Bataafsche vrijheid.
(get.) S. I. Z. Wiselius .vt.
Ter ordonnantie van de Provisioneele repraesentanten voornoemd,
(get.) Dirk de Weille st.
- transcript van Hein Vera -
© 2006 Herman de Wit, Maarssen
Deze pagina is een onderdeel van de-wit.net