Ordonnantie inzake de heffing van de impost
op het gemaal op het platteland 1749
(Holland)
-

Genealogisch domein

menu.gif (929 bytes)

Overzicht van historische bronnen

menu.gif (929 bytes)

E-mail

text.gif (926 bytes)

 


 

Algemeen Rijksarchief Den Haag, Isaac Scheltus, 'Groot-placaetboek, vervattende de placaten, ordonnantien ende edicten van de Staten Generaal der Verenigde Nederlanden ....[etc]', deel 7 (Den Haag, 1770),
blz. 1237-1241, bibliotheeksignatuur H 21 D-7.

 

 

 

Gemaal ten platten Lande

Ordonnantie, volgens dewelke by collecte zal worden geheeven den Impost op het Gemaal ten platten Lande. Den 26e November 1749.

 

Art. I.
De Collecteur zal den Impost ontfangen over alle Specien het Gemaal subject zoo veel als voor den Impost in de Steden over dezelve Specien word ontfangen, en zich generalyk in alles reguleeren na de Ordonnantie volgens dewelke den Impost van het Gemaal over de besloote Steden gecollecteerd word, voor zoo veel  dezelve by deezen niet specialyk word gealtereert en verandert.

II.
En dewyle tot de heffing van den voorschreeven Impost noodig zyn Quohieren, zoo zullen de voorsz. Quohieren door den Collecteur worden geformeert, om van ieder Persoon of Familie den Impost van het Gemaal te ontfangen op zoodanigen wyze en maniere als by deeze Ordonnantie wordt ter needer gesteld.

III.
Ieder Familie zal voor elk Hooft dat in de voorsz. Quohieren als een Persoon uitgetrokken is, ter consumtie gesteld worden op een agt en twintigste gedeelte van een Last Koren, en zulks op een Haagsch Zak zoo veel de Tarwe aangaat, en op een Zak en een quart van een Zak ten reguarde van de Rogge.

IV.
De Collecteur zal gehouden zyn aan ieder van de Huishoudens, welkers Familien in de voorzyde Quohieren opgeschreeven zyn, te geeven een groot Billiet, op een Zeegel van vier stuivers, inhoudende de nummer van de Persoonen die in dezelve Familien zullen weezen begreepen, mitsgaders de quantiteit van het Koren, waar op alzulke Familie zal zyn gesteld, zullende het de ingezeetenen vrystaan die consumtie te doen, het zy in Tarwe of Rogge alleen, of ook ten deele in Tarwe en ten deele in Rogge, in maniere als het zelve groot Billier aan het einde deezes geinsereert komt meede te brengen, zoodanig dat voor ieder heele Persoon of Hooft van tien jaaren en daar boven, indien zy alleen Tarwe, of wel ten deele Tarw en ten deele Rogge gebruiken, zal moeten worden betaald drie guldens vyftien stuivers, en alleen Rogge consumeerende eene gulde zeventien stuivers en veertien penningen, de halve Hoofden onder de tien tot vier jaaren incluijs gereekent twee voor een geheel Hooft. En zal de Collecteur dezelve groote Billietten moeten uitgeeven binnen de eerste zes weeken of uiterlyk twee maanden na het ingaan van de Collecte, en voorts van ieder jaar, op poene van honderd guldens te verbeuren op ieder Billiet dat voor den voorschreeven tyd van twee maanden niet uitgegeeven en omgebracht zal zyn; en zullen de Bakkers, zoo lang die Quotisatiebillietten niet zullen weezen geëxtradeert, gehouden zyn op haare Kerfstokken met het gewicht pertinentelyk aan te teekenen al het Brood, het welk zy middelerwyle, het zy Tarw of Rogge, aan de Gequotiseerdens zullen hebben geleevert, zonder op het zelve Billiet meerder of minder aanteekening te doen, als in effecte door den Gequotiseerde zal weezen gehaalt, of wel Rogge in plaats van Tarwebrood daar op te stellen of doen stellen; en zullen de Bakkers binnen agt daagen na het bekoomen van het groot Billier op het zelve oprechtelyk hebben aan te teekenen en over te draagen alle het Brood, het zy Rogge of Tarwe, het welk by haar op de Kerfstok in voegen voorsz. zal zyn gesteld, en daar in van tyd tot tyd te continueeren, alles op een boete van twee honderd guldens, boven en behalven de boete van de generaale Ordonnantie en suspensie van haar Neering voor zes maanden, en dat zy daarenboven geen actie zullen hebben tegens de Gequotiseerdens weegens het Brood, dat zy aan dezelve zullen hebben geleevert, en op gelyke boete van twee honderd guldens tegens de Gequotiseerdens, by aldien zy haare Quotisatiebillietten zouden weigeren aan te neemen, dezelve aan den Bakker te leeveren, of daar op aanteekening te laaten doen van al het Brood, dat zy by denzelven zullen koomen te haalen, behalven dat henluiden geen afslach zal strekken by liquidatie met den Collecteur te houden, het Brood by den Bakker gehaald, en in voegen voorsz. op haar Quotisatiebilliet niet aangeteekent: en zal het den Gaarder of Collecteur vrystaan ten minsten om de drie maanden visie te neemen van de Quotisatiebillietten, op poene van by weigering van den Gequotiseerde of Bakker, onder wiens het Quotisatiebilliet zoude moogen berusten, daar toe behoorlyk geinsinueert zynde, na verloop van agt daagen ten haaren koste by gyzeling te worden geconstringeert.

V.
De Collecteur zal geen van de Gequotiseerde Familien in het Billiet van Quotisatie, dat hy haar zal t'huis zenden, hooger moogen stellen als na de voorsz. proportie, op een boete van twee honderd guldens, en zal de Collecteur of Gaarder, ontfangende de somme waar op een Gequotiseerde is gesteld, de Quitantie daar van moeten stellen onder het voorsz. groot Billiet; en ingevalle by het vermissen van het voorsz. groot Billier of anderzins de voorsz. Quitantie apart zoude moogen worden gegeeven, zal in zulken gevalle de Collecteur of Gaarder in de voorsz. Quitantie moeten uitdrukken de oorzaak van de schuld en de somme waar meede dezelve zal weezen betaald, op poene van contrarie doende, te verbeuren een boete van honderd guldens.

VI.
Indien iemand zyn Koren zelfs zal willen verbakken, en het zelve binnen het District van de Collecte waar onder hy behoord laaten maalen, zoo zal hy, alvoorens het zelve ter Mole te brengen, zich moeten addresseeren aan den Collecteur of Gaarder van het zelve District, en aldaar pertinente aangeevinge doen van de qualiteit en quantiteit van het Koren dat hy geneegen is ter Mole te zenden, met expresse van den naam van den Molenaar, dien het zelve om te maalen gegeeven zal worden, en zal voorts by den Aangeever van het zelve Koren aan den voornoemden Collecteur of gaarder geëxhibeert of overgeleevert moeten worden het voorsz. groot Billiet, als wanneer de voorsz. Collecteur eerst en alvoorens daar op zal aanteekenen de quantiteit en qualiteit van de voorsz. verimposte of aangebrachte Partyen met de denominatie by wat Molenaar het zelve gemaalen zal worden, en, het zelve gedaan weezende, aan den voorsz. Aangeever beneevens de restitutie van het voorsz. groot Billiet te gelyk overleeveren een klein Billiet, inhoudende de qualiteit en quantiteit van het voorsz. Koren, mitsgaders den naam van den Aangeever, en van den Molenaar by wien het zelve ter Mole zal worden gebracht, als meede den dach en datum, waar op de aangeevinge is geschied, en zal de Aangeever dan verder met het Billiet moeten handelen als by het vyftiende Artikel van de Ordonnantie op het Gemaal is geordonneert, om het zelve aan den Molenaar te behandigen.

VII.
En indien de voorsz. Gequotiseerde desselfs Koren wilde laaten maalen buiten het District van de Collecte in de gevallen waar in zulks by het vyftiende Artikel van de Ordonnantie op het Gemaal is gepermitteert, zoo zal hy, alvoorens het zelve ter Mole te brengen, zich moeten addresseeren aan den Collecteur of Gaarder van de Plaatse daar hy het voorsz. Koren zal laaten maalen, en aldaar pertinente aangeevinge doen van de quantiteit en qualiteit van het Koren dat hy geneegen is ter Mole te doen, met oprechte expressie van den naam van den Molenaar, dien het zelve om te maalen gegeeven zal worden, en zal hy aan den Collecteur of Gaarder overleeveren het voorsz. groot Billiet, dewelke als vooren daar op zal moeten aanteekenen de quantiteit en qualiteit van het geene ter Mole gedaan zal worden, met denominatie by wat Molenaar het zelve gemaalen zal worden, alvoorens hy daar van een klein Billiet zal vermoogen te geeven, op de boete van honderd guldens; en, de voorsz. aanteekening op het voorsz. Billiet gedaan zynde, zal hy neevens dien geeven een klein Billiet, van inhoud als hier vooren in het zesde Artikel is geordonneert, om het Koren daar meede ter Mole gebracht, en verder met het zelve Billiet gedaan en gehandelt te worden als by het vyftiende Artikel van de Ordonnantie op het Gemaal is gestatueert; welverstaande, dat de voorsz. Gequotiseerde beneevens het voorsz. klein Billiet, by den Molenaar ten halve doorgescheurt, ook het groot Billiet aan den Collecteur of Gaarder van zyn District zal moeten vertoonen voor en aleer het Meel zal moogen worden opgedaan, welke Collecteur of Gaarder op het voornoemde groot Billiet zal hebben te stellen, vertoont, alles op de verbeurte van het Meel en een boete van vyftig guldens.

VIII.
Indien de Gequotiseerde, die zelfs bakken, de quantiteit van het Koren, in haar groot Billiet gemeld, opgehaalt zullen hebben, zoo zullen dezelve, meerder quantiteit moetende consumeeren, daar van een ordinair Billiet moeten haalen en den Impost betaalen, en dienaangaande haar in alles gedraagen als by de Ordonnantie op het Gemaal in de Steden is geordonneert.

IX.
Edoch indien iemand van de voorsz. Gequotiseerde Persoonen geen geneegentheid zoude moogen hebben om zyn Koren zelfs te verbakken, maar ten Huise van de Bakkers het Brood, tot zyn consumtie noodig, wilde doen koopen, zoo zal alzulke Gequotiseerde Persoon geen Brood moogen haalen om te worden afgeschreeven op zyn Quatisatie of groot Billiet, dan alleen binnen het District van de Collecte waar onder hy behoord of in de daar naast aan geleege Ambachten, met dien verstande, dat het zelve haalende in de naastgeleege Ambachten, zoo die buiten het District van de Collecte, waar onder hy behoord, geleegen zoude zyn, niet anders als met voorweeten van den Collecteur of Gaarder van zyn District, en voor zoo veel dezelve Gequotiseerdens haar Brood zullen willen haalen in de naast bygeleege Steeden, zoo zal zulks moeten geschieden met kennisse en voorweeten van den Collecteur van het Gemaal, zoo wel van zyn District als van de Stad daar hy Brood zal doen haalen, en zal dezelve Gequotiseerde aan den Bakker, alwaar hy ingevolge van het geene vooren gezegt is,  Brood vermach te haalen, zyn groot Billiet overleeveren, om daar op successivelyk by den Bakker zoo veel Koren verimpost en ter Mole gebracht te worden, als den inhoude van het voorsz. groot Billiet zal koomen te bedraagen; en zal de Bakker, zoo ten reguarde van het zelve groot Billiet, en de maniere en forme van aangeevinge, als omtrent het geene daar aan verder dependeert, zich zoodanig gedraagen als hier vooren ten opzichte van de Persoonen, haar taux zelfs verbakkende,  is gestatueert.

X.
En op dat de voorsz. gequotiseerde Persoonen met den Bakker over en ter zaake van het gehaalde Brood ten allen tyde bequamelyk zoude kunnen afreekenen, zoo zal die Gequotiseerde eenig Brood tot den Bakker haalende, op desselfs groot Billiet doen stellen of by den Kerfstok aanteekenen de ponden Brood, die hy gehaalt zal hebben, en zal de Bakker in de afreekeninge aan den Gequotiseerden hebben aan te wysen, dat door hem een Zak Koren ter Mole gebracht is, tegens zoo veel ponden Brood als ter plaatse, dat het Brood gehaalt is volgens het Tauxatiebilliet gereekent worden in een Zak te gaan, minder of meerder quantiteit na advenant, zullende de Gequotiseerde by gebreeke of onwilligheid van die aanwyzinge ongehouden zyn aan den Bakker  betaalinge te doen; en zal de Gequotiseerde ook niet gehouden zyn aan den Bakker meer voor het Brood als de ordinaire zettinge te betaalen, noch de Bakker meerder of minder moogen eisschen, op de boete in het vyftiende Artikel van de Ordonnantie op het Gemaal daar tegens gestatueert.

XI.
En ten einde een ieder zoude moogen weeten hoe veel ponden Brood voor een Zak zullen worden gereekent, zoo zal het zelve, volgens de Lyst, na geleegentheid van ieder Plaats daar van te maaken, op het voorsz. groot Billiet moeten uitgedrukt worden, volgens het Concept aan het einde deezes geinsereert.

XII.
De Gequotiseerdens zullen in haar vermoogen behouden, om de voorsz. Bakker zoo dikmaalen te verlaaten als het haar gelieft, wanneer zyluiden het groot Billiet zullen te rugge eisschen, en het zelve weederom aan zoodanig een ander Bakker overleeveren als zy zullen gelieven te verkiezen, mits observeerende het geen hier bevoorens in het negende Artikel is geordonneert.

XIII.
En op dat de voorsz. Gequotiseerde te gemakkelyker van den Bakker zoude kunnen afscheiden, zoo zal de Bakker niet meer te gelyk op ieder Billiet ter Mole moogen doen als een Zak, en daar voor Brood aan den Gequotiseerde geleevert hebbende, geen Koren op het zelve verder ter Mole moogen brengen, als weeder een Zak met consent van den Gequotiseerden, of zal de Gequotiseerde, den Bakker verlaatende, niet gehouden zyn aan den Bakker iets te betaalen voor het geen het Koren door den Bakker ter Mole gedaan meerder zal bedraagen in quantiteit als de ponden Brood, by den Gequotiseerde na dato gehaalt, zullen koomen te beloopen.

XIV.
En op dat de Bakker het Meel, dat by hem ten aanvang van de Collecte in aanpeil bevonden zal worden, op de voorsz. Billietten zoude kunnen te pas brengen, zal de Collecteur gehouden zyn het voorschreeve Meel ten beloope van den aanpeil, waar van hem den Impost by den geen, onder wien het gevonden word, uitgekeert zal worden, te verdeelen en aan te teekenen op ieder van de voorsz. groote Billietten, zoo als de Bakker het na zyn gerief zal begeeren.

XV.
Gelyk meede de voorsz. Collecteur gehouden zal zyn, zoo nu en dan, als de Bakker daar om benoodigt zal zyn, een Zak Koren, die ter Mole gebracht word, te verdeelen en op te teekenen op verscheide Billietten tot zoodanigen quantiteit op ieder, als de Bakkers van noode zal hebben.

XVI.
De Gequotiseerdens, die van den Armen leeven en by uitdeelinge van Brood onderhouden worden, zullen haar groot Billiet stellen in handen van de Aalmoesseniers, of die geenen die haar sustenteeren, die op het zelve Billiet zullen laaten maalen, en het Koren ter Mole gedaan, daar op laaten aanteekenen, om ten beloope van het geene daar op gemalen is aan de voorsz. Gequotiseerdens in afslach te strekken, doch de Gequotiseerdens die subsidie van den Armen genieten in gelden of ander Specien, zullen hun met haare Billietten moeten reguleeren na al het geene andere Gequotiseerdens gehouden zyn te doen.

XVII.
En gelyk het de Gequotiseerdens zal vrystaan, om zoo wel Rogge als Tarwe alleen, en ook ten deele Rogge en ten deele Tarwe te consumeeren, zoo zullen dezelve van ieder partye Rogge of Tarwe, die zy koomen aan te geeven, den Impost daar op gesteld gehouden zyn te voldoen, en in cas zy Brood by een Bakker haalen, zal op haar groot Billiet duidelyk moeten worden genoteert hoe veel Rogge, of hoe veel Tarwebrood zy hebben geconsumeert; en op dat niemand vermeine, dat hy van zynen taux zal zyn ontslaagen, zoo wanneer op het voorsz. groot Billiet in het geheel geen Koren verimpost is, of minder verimpost is als de voorsz. Taux of Quotisatie komt te bedraagen, en alzoo de sinceere intentie van deeze Ordonnantie trachten te verydelen, zoo worde wel expresselyk gestatueert, dat de voorsz. gequotiseerde Persoonen ter expiratie van het jaar aan den Collecteur zullen moeten betaalen den Impost van het geene volgens de aanteekening op het groot Billiet bevonden zal worden ter Mole gebracht te zyn, en zal het zelve overschot gereekent en betaald moeten worden volgens den Impost op de Tarw, zoo als dezelve by het eerste Artikel van de Ordonnantie op het Gemaal is gestatueert en gefixeert.

XVIII.
Met dien verstande nochtans, dat, zoo wanneer bevonden mochte worden, dat de Familien, waar in eenig Zeevaarende of Militeerende Persoonen zyn beschreeven, ter expiratie van het jaar zoo veel Brood niet zullen hebben geconsumeert, en vervolgens zoo veel Koren op het Billiet van haare Quatisatie niet ter Mole gedaan zal zyn, als waar op dezelve waaren gesteld, zyluiden alsdan een zes en vyftigste gedeelte van een Last by den Collecteur in afslach zullen genieten van het geen op haar groot Billiet noch open zal staan voor ieder Zeevaarend of Militeerend Persoon, die dezelve met deugdelyke en legaale bewyzen zullen weeten aan te wyzen, dat geduurende den loop van dat jaar twee of meer maanden achter den anderen, zonder eenige interval, buiten het Land geweest zyn.

XIX.
Gelyk meede aan de voorsz. Familien op ieder Persoon, die binnen de zes maanden na het ingaan van het jaar met 'er woon buiten de Collecte waar onder zy behooren, koomen te vertrekken of te overlyden, een zes en vyftigste gedeelte van een Last afslach door den Collecteur zal gegeeven worden op het geene ter expiratie van het jaar op het groot Billiet van de Quotisatie noch open zal zyn.

XX.
Die geene die door den Bakker op haar groot Billiet haar volkoomen Taux of Quotisatie ter Molen gedaan zullen hebben, zullen voorts haar Brood by den Bakker haalen op dezelve voet en wyze als zy gewoon zyn en vermoogen te doen die geene die geen groot Billiet van Quotisatie of Tauxatie ontfangen.

XXI.
De betaalinge van den Impost over het geen ter Mole gedaan word, zal by de Gequotiseerdens of Bakkers moeten geschieden volgens de Ordonnantie op het Gemaal: en indien het Koren ter Mole gebracht word buiten Collecte, zal dezelve betaalinge geschieden aan de Collecteur of Gaarder van de Stad, Plaats of District, waar onder het Koren volgens de voorsz. Ordonnantie ter Mole gebracht mach worden, des zal de Collecteur van de Plaats alwaar het zelve gemaalen word gehouden zyn van het geene hy ontfangen zal op de Billietten van de Gequotiseerdens buiten zyne Collecte woonachtig, te houden een Register apart, en daar van alle maanden zenden copie aan den Collecteur onder wiens District de voorsz. Gequotiseerdens woonachtig zyn, ten einde het geen de Gequotiseerdens dien conform betaald hebben, haar tot afslach op haar groot Billiet zal kunnen strekken.

XXII.
Voorts zal niet alleen de Collecteur maar ook een ieder die deezen aangaan mach, zich  in alles moeten reguleeren na de Ordonnantie op het Gemaal gearresteert, en zulks ook in cas van fraude, contraventie, en compositie alle de poenen subject blyven, die in de voorsz. Ordonnantie uitgedrukt zyn.

XXIII.
De Gaarder of Collecteur zal boven de verplichtingen de Gaarders opgelegt by de Ordonnantie op het Gemaal in de Steden ook gehouden zyn na de expiratie van ieder jaar tot den ontfangst van den Impost op dit Middel te houden zitdaagen, en dezelve te beginnen zoo ras het saisoen het zal toelaaten, uiterlyk in de maand April, en dezelve continueeren in de maanden Mey en Juny, en in ieder maand een dach in ieder Dorp onder zyn Collecte behoorende, en het geen hy op die gehouden zitdaagen komt te ontfangen, wanneer het zelve bedraagt twee honderd guldens en daar boven, voor den volgende te houden zitdach brengen of bezorgen op het Comptoir waar hy onder behoord, en daar van ook zenden een behoorlyken Staat aan den Contrarolleur over de Collecteurs gesteld, op poene van daar toe paratelyk te zullen worden geëxecuteert; en zal de voorsz. Gaarder of Collecteur alle die geene, die op de voorsz. zitdaagen het geene zy schuldig zyn niet ten eenemaal hebben afbetaald, daar toe paratelyk executeeren, zoo tydig, dat de executie voor de maand Augusty ten eenemaal zal kunnen weezen voltrokken, en hy in staat om zyn Quohier te zuiveren voor de maand van September, op poene dat de posten die hy met den Ie September niet ten vollen heeft ontfangen, en waar over hy geen uiterlyke executie heeft gedirigeert, ten zynen lasten zullen worden uitgetrokken.

 

Groot Billiet van het Gemaal ten platten Lande, gearresteert by Haar Ed. Groot Mog. de Heeren Staaten van Holland en Westvriesland, op den 26e November 1749.

N.N. Collecteur van het Gemaal en tiende verhooging over ................... ingegaan primo January ......., insinueert en waarschouwt by deezen .................................................. dat zyne Familie oprechtelyk zal hebben aan te geeven, zynde de Kinderen onder de vier jaaren hier van vry, en van vier tot tien jaaren halve Persoonen, op poene dat die zyne Familie niet oprechtelyk zal hebben aangegeeven, zal verbeuren duizend guldens, en die geene die dezelve boete niet kunnen betaalen, zullen daar over aan den Lyve worden gestraft. En alzoo de Geinsinueerde zyn Familie heeft opgegeeven te bestaan in ................. heele en ................. halve Persoonen, word dezelve Familie gesteld op de consumtie van ................... Zakken Haags, zynde voor ieder Persoon een Zak Tarw Haags of een Zak en een quart Rogge, en na proportie van de maat in het District van deeze collecte van ........................... gebruikelyk. Waar voor zal moeten worden betaald voor ieder heele Persoon of Hooft van tien jaaren en daarenboven indien hy alleen Tarw consumeert, drie guldens vyftien stuivers, en alleen Rogge consumeerende eene gulden zeventien stuivers veertien penningen, de halve Hoofden onder de tien tot vier jaren incluis gereekent twee voor een geheel Hoofd, en is mitsdien de voorschreeve Familie schuldig de somme van ................................, en, ingevalle dezelve Familie ten deele Rogge en ten deele Tarw gebruikt, zal de betaalinge moeten gedaan worden na advenant de Tarw of Rogge zal worden geconsumeert, en op het voorsz. Quotisatiebilliet gesteld, den Tarw te verreekenen tegens honderd en vier guldens agtien stuivers twaalf penningen, en de Rogge tegens twee op veertig guldens zeven stuivers het Last, de calculatie te maaken ter expiratie van het jaar, als wanneer zal kunnen blyken hoe veel Tarw en hoe veel Rogge geconsumeert is. En by aldien de Gequotiseerde zyn taux, op het voorsz. Quotisatiebilliet gesteld, in het geheel of ten deele niet aangegeeven of gehaalt zoude moogen hebben, zal hy nochtans zyne geheele Quotisatie tegens geheel Tarw, ter somme van drie guldens vyftien stuivers voor ieder geheel Hoofd, en twee halve voor een geheel, in voegen voorsz., zonder eenige de minste kortinge moeten voldoen en betaalen, en, meerder van nooden hebbende, het zelve moeten aangeeven en daar van den Impost betaalen.

Indien de Gequotiseerde zelfs niet bakt, zal hy telkens, wanneer hy Brood by den Bakker haalt, op zyn Quotisatiebilliet laaten aanteekenen hoeveel ponden Brood, het zy Rogge of Tarwe hy daar op gehaalt heeft, te letten dat den Bakker gehouden is hem het Billiet zoodanig weederom te geeven, dat tegens honderd twee en negentig ponden Rogge of twee honderd ponden Tarwebrood, die hy gehaalt heeft, een Zak Koren Haags gereekent word, en indien de bereekening anders valt ter Plaatse of in het District daar het Koren ter Mole is gedaan, zal dezelve bereekening geschieden na proportie van de maat van het zelve District, minder en meerder quantiteit na advenant.

En zal het den Collecteur of Gaarder vry staan ten minsten om de drie maanden visie te neemen van het Quotisatiebilliet, op poene van by weigeringe van den Gequotiseerden of Bakker, onder wien het Quotisatiebilliet zoude moogen berusten, daar toe behoorlyk geinsinueert zynde, na verloop van agt daagen ten haaren kosten by gyzelinge te worden geconstringeert.

Wyders zal de Gequotiseerde verdacht zyn, dat geen Brood zal moogen haalen om te worden afgeschreeven op zyn Quotisatiebilliet dan alleen binnen het District van de Collecte waar onder hy is gequotiseert, of in desselfs naastgeleegen Ambachten, doch alles met kennisse en voorweeten van den Collecteur van zyn District, en voor zoo veel dezelve zyn Brood zal willen haalen in de naast bygeleegen Steden, niet anders als met kennisse en voorweeten van den Collecteur, zoo wel van zyn District als van de Stad daar hy het Brood zal haalen.

Eindelyk zal de Gequotiseerde het Recht van het Zeegel aanstonds by het ontfangen van het Billiet moeten betaalen, en by weigering van dien daar toe paratelyk worden geëxecuteert.

Gearresteert den 26e November 1749.

 

 

© 2002 Herman de Wit, Maarssen
Deze pagina is een onderdeel van de-wit.net