Extract
politieke ordonnantie betreffende |
|
Genealogisch domein |
|
|
Overzicht van historische bronnen |
|
Algemeen Rijksarchief Den Haag, Simon van
Leeuwen, 'Groot-placaetboek, vervattende de placaten, ordonnantien ende
edicten van de Staten Generaal der Verenigde Nederlanden ....[etc]', deel 3 (Den
Haag, 1683),
blz.
502-504, bibliotheeksignatuur H 21 D-3.
Noot: dit extract is een onderdeel van de Politieke Ordonnantie (1580), die elders is opgenomen.
Extract uyt de Politijcque Ordonnantie van
Hollandt, vanden 1 April 1580, begrijpende het gantsche Echt-reglement,
Solemniteyt, Aenteeckenen, Proclamatien, Verboden graden van Maeghschap en
Swagerschap, Overspel, Etc.
I.
Eerst, aengaende den Huwelijcken staet, omme te voorsien op d'ongeregeltheden
die dagelijcx soo langer soo meer ghepleeght worden in de versamelinge van
verscheyde Personen, ende daer op alsulcke ordre en regule te stellen, waer mede
een yegelijck in sijn ghemoet of gesintheyt mach worden voldaen, ende dat de
Goederen en Erffenissen sonder swarigheden of processen, mogen volgen den genen
die daer toe geraeckt en gesondeert zijn.
II.
Dat van nu voortaen alle Persoonen malkanderen in graden van maegschap of
affiniteyt hier na verklaert en verboden niet bestaende, van wat staet,
conditie, gemoet of ghesintheyt die zijn, die ten tyde van de publicatie van
desen, als ge-echt Luyden te samen sullen huyshouden, woonen en converseren,
gelijck alle andere die in der Kercken of voor eenige publijcque Persoonen in
t'samen-wooninge, huyshoudinge en conversatie, als ge-echte Persoonen zijn
getreden, by eenen yegelijcken gehouden, geacht en gereputeert worden, gelijck
sy gehouden, geacht en gereputeert worden by desen, voor ge-echte Persoonen, in
allen schijn of sy voor de Magistraten, of voor de Kercken-Dienaren of andere
publijcque Persoonen, haer trouw openbaerlick of eenige van henluyden niet
voorde Magistraten of voor de Kercken-Dienaren haer trouwe belooft hebben en
bekent gemaeckt hebbende, daer by hen bevonden beswaert, de welcke binnen den
tijdt van drie maenden na de publicatie van desen, gehouden sullen zijn te
compareren voor de Magistraet van hare woon-plaetse, ende de selve hare
swarigheyt te kennen geven, om daer op ghelet en gedaen te worden na behooren:
Wel-verstaende, dat de gene die voor de Magistraten of Kercken-dienaren hare
trouwe niet bekent gemaeckt hebben als vooren, ende nochtans in de voorsz
t'samenwooninge, huyshoudinge en conversatie als ghe-echte Luyden begeren te
blyven, vry en toeghelaten sal zijn, gelijck by desen henluyden vry en
toegelaten wort, voor de expiratie van de voors drie maenden te maecken alsulcke
huwelijcksche Voorwaerden, als henluyden goetduncken sal. Ende worden midts dien
oock voor ge-echte en getrouwde Persoonen gehouden, alle degene, die gheduyrende
de vervolgingem uyt saecke van de Religie, in de Landen van herwaerts-over,
malkanderen getrouwt, ende als ge-echte Persoonen, 't zy uyt of binnen de voorsz
Landen t'samen gewoont hebben, hoewel sy hare trouwe in der Kercke, overmits de
diversiteyt van de Religie niet en hebben bekent ghemaeckt, ende niet
tegenstaende eenige van de selve Persoonen zijn overleden, alles in allen
schijn of sy ten tyde als sy aen malkanderen getrout, ende in huyshoudinge
getreden zijn, in der Kercke hare trouwe bekent gemaekt hadden.
III.
Ende degene die hen na de publicatie van desen ten huwelijck of in echten staet
sullen willen begeven, sullen gehouden zijn te compareren voor de Magistraet of
Kercken-dienaren van de Steden en Plaetsen haerder residentie, ende aldaer
versoecken dat haer vergunt sullen worden drie Sonnendaeghse of
Marct-daeghse-geboden, te doen in de Kercken, van 't Raedt-huys of andere
Plaetsen daer 't Recht gehouden wort, op drie Sondagen of Marct-dagen den
anderen volgende: Welcke geboden gegunt ende ghedaen sullen worden, ten eynde
een yegelijck die eenighe letselen of hindernissen, 't zy van bloede,
swagerschap of voorgaende beloften, waer door 't huwelijck egeenen voortganck en
soude behooren te hebben, wil voorwenden, 't selve mach doen: Behoudelijck
nochtans, dat de selve gheboden niet gegunt noch ghedaen en sullen worden, als
degene die 't selve versoecken beneden hare Jaren zijn; te weten, Jonge-gesellen
beneden haer XXV., ende de Jonge-dochteren beneden hare twintigh Jaren, ten zy
de selve de Magistraten of Kercken-dienaren vertoonen het consent van hare
Ouders, of den langhst-levende der selver (indien sy eenige hebben): Maer indien
eenigh Jonghman of Jongedochter, boven de voorsz XXV. en XX. Jaren respective
oudt wesende, ende Ouders hebbende, versocht de voorsz Sondaeghse gheboden,
sonder te doen blijcken van haer voornoemde Ouders consent, soo sullen de voorsz
Magistraten of Dienaren, voor hun t'ontbieden, ende in ghevalle d'Ouders binnen
veerthien dagen na d'insinuatie aen haerluyder Persoon ghedaen, weygeren of in
gebreecke blyven te komen, sal deselve weygeringe gehouden worden voor consent,
en sullen de voorsz Magistraet en Dienaren voorts mogen procederen tot het doen
vande voorschreve proclamatien en geboden; maer indien de voorsz Ouders
compareren, en eenige redenen allegeren, waerom syluyden in't voorsz versochte
Huwelijck niet en willen consenteren, ende daer toe by de voorsz Magistraet of
Kercken-dienaren niet geinduceert en konnenworden, soo en sullen de voorsz
Magistraet of Dienaren, de voorsz Jonge-Luyden niet mogen trouwen, noch te samen
voegen, voor dat by den Collegie van de Magistraet met kennissen van saecken 't
selve henluyden worde geordonneert. De voorsz geboden gedaen zijnde in gevalle
daer tegens geen wettelijck weder-seggen is gevallen, sullen de Persoonen by de
Magistraten ofte Kercken-dienaren getrouwt worden, volgende d'Ordonnantien die
in de Kercken ghebruyckt worden, ende die den Magistraten daer toe by den voorsz
Staten overgesonden sullen worden. Alle de gene die hen nae de publicatie van
desen, anders in huyshoudinge ende t'samen-wooninge by malkanderen sullen voegen
ende converseren als echte Luyden, sullen voor de eerste maendt dat sy te samen
huyshouden ofte woonen, verbeuren elcks een mulcte van vijftigh ponden van
veertigh grooten 't pont, in de tweede maendt daer en boven noch een mulcte van
hondert ponden, in de derde maendt een mulcte van twee hondert ponden,
t'appliceren den Hooft-Officier, den Armen van de plaetse, ende den Aenbrenger,
elcks een derde part, ende soo verre sy langer by den anderen blyven, sullen
voor den tijdt van thien Jaren uyt den Lande van Hollandt ende Vrieslandt
ghebannen, ende boven dien in hare Goederen gemulcteert worden nae de qualiteyt
van de Personen.
IV.
Ende alsoo volgende de Goddelijcke, natuyrlijcke ende beschreven Rechten, in den
H. Echten staet, als in eene ordeninge Godts, tot eerlijck onderhout ende
verbreydinge des Menschelijcken geslachts ingestelt, tusschen den genen die
malkanderen in Bloede of Swagerschap binnen seeckeren grade zijn bestaende,
verboden is Houwelijcke te contracteren, ende dat wel eenige verscheydenheyt
ende duysterheyt in de bereeckeninge der selver graden, bysonder van maeghschap
van de zyde komende, wort bevonden: Soo ist, dat de Staten de verboden graden
hier nae hebben doen uitdrucken, ten eynde eenen yegelijcken des te beter daer
van mach worden onderricht, ende egeene ignorantie en pretenderen. Ordonnerende
ende verbiedende over sulcks, dat egeene Personen, van wat qualiteyt, conditie
of gesintheyt sy zijn, binnen de naevolgende uytgedruckte graden, malkanderen in
Bloede of affiniteyt bestaende, t'samen en sullen mogen worden gevoeght worden,
nochte eenighsints malkanderen trouwen, op poene dat de selve niet alleen van
onwaerden gehouden, maer oock syluyden in Lijf en Goet gestraft sullen worden,
sulcks nae beschreven Rechten tegens den incestueusen ende bloetschendigen is
gestatueert.
V.
In den eersten, en mogen niet trouwen eenighe ascendenten met hare descendenten,
te weten, Ouders en Kinderen, opwaerts ende nederwaerts gaende in infinitum.
VI.
Insgelijcks niet Broeder met hare Susters, het zy van volle of halven Bedde.
VII.
Ten derde, en mogen niet trouwen de Oomen met hare Nichten, dat is met hare
Broeders ofte Susters Kinderen, ofte Kindts-kinderen ende descendenten, nochte
insgelijcks de Moeyen met hare Neven, dat is, met haren Broeders of Susters
Soon, nochte Kindts-kinderen of descendenten, beyde in infinitum, alsoo Oomen
ende Moeyen, ten respecte van hare voorschreve Nichten ende Neven, staen in de
plaetse van Vader ende Moeder.
VIII.
Ende soo vele als aengaet de graden van affiniteyt ende swagerschap, alsoo den
bandt des Houwelijcx alsulcke gemeenschap mede brenght, dat Man en Wijf maer
eene en zijn, soo is it insgelijcks verboden ende geinterdiceert, dat de Man met
egeene Bloedt-verwanten ofte Magen van sijn overledene Huysvrouwe, noch de
Vrouwe van sijn overleden Man, den selven Man ende Vrouw binnen de voorscheve
uytgedruckte graden bestaende, malkanderen niet en sullen trouwen op gelijcke
poene van onwaerde en straffe in Lijf ende Goet als vooren. Namentlijck, dat
geenen Man trouwen en mach met sijn Schoon-dochter, dat is, met de naeghelaten
Weduwe siijns Soons, noch met de Weduwe van sijns Soons of Dochters Soone, ende
soo voorts nederwaerts, of met geene Weduwe eeniger syner descendenten, gelijck
oock geene Vrouwe trouwen en mach met haren Schoon-soon, dat is, met de Man van
hare overleden Dochter, noch met de Man van haers Soons of Dochters Dochtere,
ende alsoo vervolgende met egeene Man geweest hebbende van eenige hare
descendenten.
IX.
Insgelijcks egeen Man mach trouwen met sijn Stief-dochter, dat is met de
Voor-dochter sijnder Huysvrouwe, noch met eenighe van de selve syne
Voor-dochteren descendenten, gelijck oock geene Vrouwe trouwen mach met haer
Stief-Sone, dat is, met de Voor-soone van haren overleden Man, noch met eenige
descendenten van de selve hare Stief-sonen.
X.
Item, egeene Man mach trouwen de naegelaten Weduwe van synen overleden Broeder,
noch egeene Vrouwe den Man van hare overleden Suster.
XI.
Hier en boven en mogen niet trouwen den Man met de Weduwe synder Neve, dat is,
met de Weduwe van sijns Broeders of Susters Soone, noch met de Weduwe van
eenighe syner Broders of Susters descendenten, ghelijck oock egeene Vrouwe
trouwen mach met de naerghelatene Man van hare Nichte, dat is, met de Weduwenaer
van hare Broeders of Susters Dochter, noch met de Man van eenige hare Broeders
of Susters Kindts-kinderen ende descendenten.
XII.
Ende alsoo in't aengaen ende contraheren van den Heyligen Echten staet, bysonder
goet reguard dient genomen, dat 't selfde geschiet in alder eerbaerheyt, ende
dat alle confusien der voorschreve graden (daer door groote swarigheden in de
Successien ende andersints rysen) verhoet worden; Soo ist, dat de voorsz Staten
ordonneren, dat indien eenige Personen versochten hare geboden, omme t'samen
gevoeght te worden, de welcke nochtans de Gedeputeerde van de Magisytraten of
Kercken-dienaren souden beduncken, dat ten respecte van de voorsz eerbaerheyt,
ende omme confusie van graden te schouwen, niet en behooren t'samen gevoeght te
worden, dat als dan de voorschreve Gedeputeerde ende Kercken-dienaren het selfde
de Overigheydt, daer toe te stellen, sullen aengeven, ende met de voorschreve
versochte proclamatien supersederen, omme midderler-tijdt met kennisse van
saecken, 't selfde met der Overigheydt toegelaten of geweygert te worden, soo
als nae de Goddelijcke ende Civile Rechten bevonden sal worden te behooren.
XIII.
Verklarende alsoo by desen nul ende van onwaerden, ende niet te mogen bestaen,
de Houwelijcken die niet in der manieren voorsz en sullen worden gecontraheert
ende gecelebreert, ende dat de gene die in de voorsz graden van Bloede of
affiniteyt malkanderen bestaende, hier naemaels niet tegenstaende de voorsz
verboden, souden vermeten in Houwelijcke te treden, daer van sonder verdragh of
dissimulatie gestraft sullen worden, met de poenen in de Goddelijcke ende
beschreven Rechten, jegens den incestueusen en bloetschenders als vooren
gestatueert, sonder dat oock 't Placaet by de Keyserlijcke Majesteyt gemaeckt in
den Jare 1540, noopende het contracteren van Houwelijcke van Persoonen beneden
hare Jaren zijnde, ende de poenen daer inne begrepen, hier mede verandert
worden.
XIV.
Ende alsoo de voorschreven Staten mede onderricht zijn, dat de overspelen
onbelet ende onghestraft blyven binnen de voorschreve Landen, door dien de
Officieren en Magistraten daer tegens niet en doen haerluyden devoir als naer
behooren, hen excuserende, dat wel eertijds de Officieren ende Profisoren
respective, by preventie de kennisse van deselve mesusen en misdaden hen plegen
t'onderwinden, sonder de selve groot te achten, of anders dan met lichte en
kleyne geldt-boeten te straffen, daer nochtans alsulcke schandelijcke sonden den
toorne Godts verwecken ende ontsteecken over den Lande ende Volcken, daer onder
die regneren ende ongestraft gelaten worden, daer van het uytgedruckte Godes
woort, en alle Historien menighvuldige exempelen mede brengen. Dat oock de
ergenissen, confusien en quade exempelen der Overspeelders, den Heydenen Keysers
en Koningen beweeght hebben de Overspeelders met der doodt te doen straffen: Soo
ist, dat de Staten voornoemt, begerende de voorchreve Overspelen te beletten,
mede geordonneert ende gestatueert hebben, ordonneren ende statuerende by desen.
XV.
In den eersten, soo verre een Echte Man bevonden sal worden van nu voortaen
Overspel te bedryven, 't zy met eene ongehoude of gehoude Vrouws persoone, of
een ongehouden Man met eene gehoude Vrouwe, dat de selve Man als eerloos en
meyneedigh, metterdaedt verbeuren sal sijn officie ende staet, indien hy eenige
heeft van de voorschreve Staten, ofte binnen eenige Steden der voorschreve
Landen, ende voorts verklaert sal worden incapabel, omme eenige staet of officie
binnen de voorschreve Landen ende Steden te mogen bedienen. Ende in gevalle 't
selfde Overspel gedaen ende bedreven is van een echte man met een gehoulickte
Vrouwe, dat daer en boven syluyden beyde ghebannen sullen worden uyt de voorsz
Landen, den tijdt van vijftigh Jaren.
XVI.
Maer indien het overspel is gecommitteert van een echte Man met een ongehoude
Vrouwe, sal de voorschreve Man boven de voornoemde privatie van 't officie,
gecondemneert worden in een boete van hondert Caroli guldens voor de eerste
reyse, ende daer naer meer daer inne delinquerende, met bannissement van
vijftigh Jaren, ende een boete van twee hondert guldens, ende sal de ongehouwde
Vrouwe sulcks gedelinqueert hebbende, voor de eerste reyse te water ende te
broode geleyt worden den tijdt van veerthien dagen, ende indien sy andermael
bevonden wort sulcx te committeren, sal voor den tijdt van vijftigh Jaren
gebannen worden uyt den voorsz Landen.
XVII.
Indien eenigh ongehouwt Man met eenige echte Vrouwe overspel bedrijft, sal de
voorsz Man den tijdt van veerthien dagen te water ende te broode geleyt, ende
gecondemneert worden in een boete van hondert Carolus guldens; ende soo verre hy
andermael sulcks committeert, sal eeuwighlijck uyt de voorschreve Landen
ghebannen worden, ende de Vrouwe met een ongehouwde Man overspel committerende,
sal als boven gebannen worden den tijdt van vijftigh Jaren.
XVIII.
Ende dat al onvermindert alsuclken recht als de geoffenseerde parthye, 't zy Man
ofte Vrouwe, jegens den Overspeelder competeert, soo tot scheydinghe van den
Houwelijcke, als andersints naer rechten, soo oock by desen verstaen
worden in vigeur te blyven alle de straffen ende poenen in de Keyserlijcke ende
bschreven Rechten gestatueert, tegens alle crimen van ontschaecken, ontvoeren,
ende bloetschenden, ende diergelijcke gequalificeerde hoereryen.
© 2000 Herman de Wit, Maarssen
Deze pagina is een onderdeel van de-wit.net