Werkwijze van de laatbank, ongedateerd
(Asselt,
Limburg (NL))
-

Genealogisch domein

menu.gif (929 bytes)

Overzicht van historische bronnen

menu.gif (929 bytes)

E-mail

text.gif (926 bytes)

 

Deze bewerking werd ter beschikking gesteld door Mathieu Vandenbosch.

 

 

Bron: Publications de la Société Historique et Archéologique dans la duché de Limbourg, 1869,
Tome VI, p. 254 – 260.

 

 

De hof te Asselt. (1)

Dit seint die gerechticheiden wie dieselve in den Laetbanck tott Asselt ontfangen und betaelt werden:

  1. Und irstluch als ein Stam offte Laet verstorven ist, moet van den erffgenahmen des laetguetz binnen behoerlicher tyt ein ander presentiert werden, der ten wenichsten in beisein twe vereidten derselver Laetbancx vereidt auch folgentz die Churmudt gecomponiert weurt, waervan die Laeten genieten kost und dranck.

    Bij versterf van een Laet of stam ( hoofdman), moeten de erfgenamen van het laetgoed een nieuwen (sterfelijken) Laet, binnen den gewoonlijken termijn, aanbieden. Deze legt in bijwezen van ten minste twee Laeten den eed af, en hij betaalt de Keurmede, bij wijze van afkoop. Wegens deze verrichting is den Laeten kost en drank verschuldigd.

  2. Und als binnen behoerlicker tyt der Laet offte Stam niet presentiert offte sunst die Churmudt gecomponiert weurt, also dat het geut benacht meuste werden, offte sunst het beste rueren (wilchs is het beste perdt dat binnen jhaer und dagh bergh und dael op den verstorvenen laetguedt gedreven offte gebout hefft) gepant weurdt, daervan kompt van ieder reysen den Scholtissen vier vierdel und ieder Laet ein vierdel biers, und dat soe duick die benachtungh te weten drie reysen van 14 dagen tot 14 dagen geschehen weurt.

    Wanneer binnen den bepaalden termijn geen nieuwe Laet aangeboden, noch ook de Keurmede betaald is, zoodat het laetgoed benacht of gerechtelijk aangesproken moet worden, of ook dat in plaats der afkoopssom, de Keurmede, dat is het beste gereed goed in beslag moet genomen worden, daarvan is den Scholtis (van Swalmen) vier quarten, en ieder Laet een quart bier verschuldigd, en dat zoo dikwijls als de genachten (2) of terechtzittingen, van 14 tot 14 dagen, tot drie reizen toe, plaats hebben.

  3. Und also der Scoltis daervan den erffgenahmen des laetguetz den weet van den gedaener gericht moet doin, hefft der bode daervan (so ferne het binnen kirspels gescheucht) van ieder parthey ein vierdel biers, sunst dabeneffens dae het buyten kirspels geschehen meuste van ieder meyll drei bb. st. und dat so duyck der weet gedhaen wirtt, wie insgelicken oick van ieder pantschafft, dagimenten ahnt recht offt konden.

    Dewijl de Scholtis telkens den weet moet doen (beteekening) van ’s rechters oordeel of vonnis aan de erfgenamen van het aangesproken laetgoed, zoo heeft de gerechtsbode daarvoor een quart bier. Is het buiten dorps, voor elk uur gaans, drie stuiver brabants; zoo ook voor elke andere beteekening, als van inbeslagneming, van dagvaarden of van getuigenverhoor.

  4. Wanneer auch einige partheyen in recht treden und fortvahren weurden, so hefft der gerichtschriver van aenschriven der clacht, andtwordt, replick en duplick en konden und ider punct van allegatien interlocutoir und endt ordel ieder II St.

    Wanneer de erfgenamen van eenig laetgoed in rechten optreden en voort procedeeren, dan heeft de gerichtsschriver (Griffier) van het stellen der klachte, antwoord, wederantwoord en getuigenverhoor, alsmede van ieder punt van voorloopig bewijs en eindvonnis; daeraf heeft de Scholtis de eene helft ende de Laeten de andere.

  5. Item van einen jederen geteuge hebben Scholtis und schepen XII St. insgelichen wannehr etwan verorkondt wirtt, auch van ieder interlocutoir und ende ordel allet XII St. daervan dem Scholtissen die helfft und die andere helfft den Laeten competirt, den Scholtissen aver alleine van den wedde des ordels XII St. auch van ider pandtschafft und verbott.

    Van ieder getuige die verhoord wordt, hebben Scholtis en Schepenen twaalf stuiver. Zoo ook zijn twaalf stuivers verschuldigd wanneer iets geschreven wordt waarbij getuigen verschijnen, alsmede voor elk voorloopig en eindvonnis; daeraf heeft de Scholtis de eene helft en de Laeten de andere.

  6. Als aver ontsat gescheucht, hebben daervan die Laeten XII St. wie insgelicken als gereide pendt getaxirt werden.

    Wanneer tegen eene inbeslagneming in verzet wordt gekomen, daarvan hebben de Laeten twaalf stuiver; zoo ook wanneer gereede panden getaxeerd moeten worden.

  7. Wan auch laetguet verkocht und dem geldern opgedragen wirdt, daervan kumpt dem Scholtis vor seine gerechticheit XII St. und den Laeten auch so viel. Gescheuge die immission bauten kirspels so hebben sey kost und drank und dobbele rechten.

    Wanneer een laetgoed verkocht en den aankoper wordt overgedragen, daarvan heeft de Scholtis twaalf stuiver ende Laeten even zoo veel.

  8. Als enich Laetgeut beschweert wirtt mit pandtschafft offt loesrenth, van der verkeesungh hefft der Richter XII St. und die Laeten auch so viel.

    Wanneer een laetgoed bezwaard wordt met hypotheek of losrent, daarvan komt den Scholtis en de Laeten  twaalf stuiver.

  9. Item wan dat gedingh geroepen ist en mach niemant uitbliven, dan bleve der Scholtis sonder wederbieden sodat die Laeten op die dingkplatz gegangen wehren, mach ieder Laet op huem tehren ein flesch biers.

    Ten dage dat een laetengerecht is beroepen, mag niemand uitblijven. Blijft de Scholtis, zonder voorkennis uit en komen de Laeten ter plaatse van het gerecht zonder hem te vinden, dan mogen zij op zijne kosten verteeren eene flesch bier.

  10. Bleven auch enige Laeten uit, verbueren vor die erste reyse ahn den Scholtis, vier vierdel biers, ten tweden twe sumeren, ten derden drie sumeren dat is XII vierdel, und so ferne ten 4de mael uitbleifft sal der einen vergetenen seynes eijtz, und sein khuer offt laetgeut sall daemit leddig staen ter composition van den Laetsctafft.

    Blijven eenige Laeten uit, zoo verbeuren zij aan den Scholtis, voor de eerste maal, vier quarten bier, voor de tweede maal, twee sumeren, en voor de derde maal, drie sumeren bier, dat zijn twaalf quarten (3). Blijven zij de vierde maal uit, dan zal de Scholtus, bij laetenvonnis, hen als eedvergetenen doen straffen, en zal hun laetgoed alsdan open en ledig liggen, ter beschikking van de Laetschap.

 

De 10 artikels zijn voorafgegaan door volgende tekst:

  Gelijk de Laethoven vroeger zeer menigvuldig waren, zoo zijn de Laeten-gewysden, anders gezegd, de geschreven Hofrechten, thans zeer schaars. Dit geldt niet alleen het Hertogdom Limburg, maar ook de omliggende landen en Provinciën.
  Zoover wij weten, is, met betrekking tot dit Hertogdom, slechts één Laeten-gewysde, van 1490, door den druk bekend geworden, namelijk van den Hof te Wijer, gemeente Heerlen (4).Wij geven thans een tweede exemplaar in ’t licht, doch veroorloven ons vooraf eenige algemeene beschouwingen.
  Volgens Noordewier, Nederduitsche Regtsoudheden, p. 124 e.v., is Laet de aloude gangbare naam voor de midelklasse der hoorige dienaren. De Laet is meer dan slaaf, minder dan vrijling; hij is iemand die vrijgelaten is, om de gronden, welke  hem door zijnen Heer verkocht of uitgegeven zijn, onder zekere bepaalde voorwaarden te ontginnen of te bebouwen. (Het spreekt van zelf dat deze definitie meer ziet op de middeleeuwen dan op de laatste tijden van het feodaal stelsel).
  Elders waren de Laeten onderscheiden in Hofhoorige, Keurmedige of Kamerlingen en Hofvrijen. Ten onzent kennen wij geene andere dan Keurmedige. Zij bezaten  hunne goederen als erfelijk deelbaar eigendom, waarover zij konden beschikken overeenkomstig en met inachtneming der statuten van den Hof, waaronder ze behoorden. Onder Keurmede, Churmede, Churmudt, is te verstaan het beste gereed goed, dat zich op het Laetgoed bevindt: geld, os of kleed tot den lepel toe.
  Wij zeiden (5) dat de Keurmede naderhand in geldswaarde herleid werd. Dit schijnt ook het geval te zijn geweest in den Hof te Asselt; dan, wij lezen art. 1 der gewijsde. (zie begin).

 

De 10 artikels zijn gevolgd door volgende tekst:

  In het land van Valkenburg vinden wij bij de Laethoven een Stadhouder. Dit schijnt in Gelderland, waartoe Asselt behoorde, niet het geval te zijn geweest; althans, volgens de Asseltsche statuten, stond daar de Scholtis in de plaats van den Stadhouder.
  Tegen een laetgoed, dat, zoo als bij art. 2, 2de alinea hierboven, in gebreke bleef, werd in ’t Valkenburgerland, volgender wijze geprocedeerd:
De stadhouder vroeg eerst, op zijne klacht, bij de Laetschap autorisatie om te dagvaarden en om voort te mogen procederen naar stijl en inhoud der Hofrechten. Vervolgens deed hij de bezitters van het goed, door den bode, of waren ze afwezig, bij edict
ad valvas dagvaarden, driemaal van 14 tot 14 dagen; en dan eischte hij de gerechtelijke uitwinning met overbrenging der procedure naar het Leenhof van Valkenburg. Zo eindigde het proces.
  Wij laten alsnu de boven besproken gewijsde in haar eigen taal alhier volgen. (zie voor)

 Uit den eed dien de Asseltsche Laeten moesten zweren, leiden wij af dat deze Laethof eertijds heeft toebehoord aan Arnold van Horpesch (5).
 Ich, N.N. gelove und schwere N.N. (Arnolten van Horpusch) als Herrn dieser Laetbanck    treuw und holt te sein, herlicheit ende rechtten te helpen bewahren, besten vor te stellen und argste te warnen, meiner stoelbruedern raedt und heimlicheit niemantz te vermelden, alle rechtsdagen dat recht helpen besitten, geine partheij gegen die andere raeden, und was ich weis sein sal traulich und rechtmeesich te wysen, wat niet ahn dat wittich heutgericht op kosten van ongelicken te beroepen, und in summa alle dat genige te doen dat ein geudt froem Laet schuldich is te doen, tzelve niet te laeten om lieff, leijt, gelt offt geltzwerdt, frundtschafft offt maechschafft, noch omme allet dat sonne und maent ommegeijt und overscheint, also help mir Gott und seine lieve Hilligen.

 NOTEN:

(1)   Een dorp op den rechter Maasoever, gemeente Swalmen. Vroeger had Asselt twee watertollen,
        namelijk des Voights toll (van Roermond) en Herr Johans toll van Oist (Hillenrade).
        Zie een adellijke familie van Asselt in onze Bijdragen tot de Geschiedenis van het tegenwoordige
        Hertogdom Limburg, p. 182.
(2) 
Oudtijds waren de termijnen van uitstel dikwerf zeven, of veertien, de verdubbeling van zeven;
        zeven dagen, of zeven nachten, of driemaal veertien nachten. Van daar misschien de algemeene
        uitdrukking
van genachten tot genachten .(Zie Noordewier, Regtsoudheden, p. 58)
(3)  
In ’t land van Valkenburg bestond het summeren in vier Vanen en de Vaan in vier quarten.
(4)  
Zie Markgraafschap Hoensbroeck, p. 201 – 203.
(5)   Markgr. Hoensbroeck, p. 56.
(6)   Eene Akener Schepen familie, voerende drie ruiten 2-1. Eene andere Akener familie Von Wallum
       genant Horpesch voert als wapen een keper waartusschen een zespuntige ster.

 

Hoensbroeck, den 3 November 1869.                                                                                          E. Slanghen.